Kennissynthese 2025: Cultuurbeoefening op school en in de vrije tijd

Een verzameling van elf jaar Nederlands onderzoek
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel

Aanbieders

Een groot aantal partijen en personen – in de kennissynthese aanbieders genoemd – maken de beoefening van kunst en erfgoed, zowel in de vrije tijd als op school, mogelijk. Ze bieden mensen de mogelijkheid om kunst en erfgoed te beoefenen en er scholing in te krijgen. Belangrijke aanbieders zijn basis- en vo-scholen, culturele instellingen, verenigingen, centra voor de kunsten, muziek-, theater- en dansscholen, kunstdocenten, artistiek begeleiders, festivals en wedstrijden.

In de kennissynthese kom je meer te weten over deze aanbieders. Hieronder vind je een beknopte beschrijving van enkele onderwerpen. Op zoek naar een uitgebreidere beschrijving van de onderzoeken over de aanbieders? Dan verwijzen we je naar de kennissynthese.

Inhoudsopgave

Basisscholen en cultuuronderwijs

Sinds 2005 wordt in opdracht van het ministerie van OCW periodiek het cultuuronderwijs op basisscholen gemonitord. Deze onderzoeken laten zien dat de grote vrijheid die scholen hebben bij het invullen van onderwijs resulteert in een grote variatie in visies van scholen op cultuuronderwijs en in de manier waarop ze dit onderwijs vormgeven.

Het loopt uiteen van enkele activiteiten per jaar tot structurele wekelijkse culturele activiteiten die geborgd zijn in het rooster, van cultuuronderwijs in afzonderlijke vakken tot geïntegreerd onderwijs met andere vakken of disciplines, en van onderwijs door groepsleerkrachten, eigen of ingehuurde vakleerkrachten of door vrijwilligers (Termorshuizen et al., 2023, p. 3; Warmer & Groenendijk, 2022, pp. 27-28).

Ondanks deze variatie laat het laatste monitoronderzoek uit 2023 wel een aantal patronen en trends zien in de organisatie, de deskundigheid, het aanbod en de samenwerking tussen scholen en hun culturele omgeving (Termorshuizen et al., 2023).

De meeste basisscholen hebben een visie op cultuuronderwijs in het algemeen en die is in de meeste gevallen ook bekend bij een groot deel van het team. Het draagvlak voor cultuuronderwijs is dan ook groot, met name bij directies en iets mindere mate ook bij groepsleerkrachten (Termorshuizen et al., 2023.) Het lijkt er op dat het draagvlak de laatste tien jaar is toegenomen (Van Essen et al., 2019; Hoogeveen et al., 2019).

Op 88% van de scholen is een intern cultuurcoördinator aanwezig, die gemiddeld 30 taakuren per jaar heeft. Daarnaast zet een ruime meerderheid (68%) van de scholen (externe) vakleerkrachten in voor cultuuronderwijs; dit is een toename in vergelijking met eerdere jaren.

Die extra inzet van vakleerkrachten komt voort uit de groeiende behoefte van scholen aan culturele expertise en aan verlaging van de werkdruk van groepsleerkrachten. Overigens nam vooral de inhuur van vakleerkrachten toe. Het percentage dat een vakleerkracht in dienst heeft (23%) ligt nagenoeg even hoog als in 2019 (22%) (Termorshuizen et al., 2023).
Scholen vinden het moeilijk aan te geven hoeveel uren ze aan cultuuronderwijs besteden. Scholen die dat wel kunnen, zeggen er gemiddeld twee uur per week aan te besteden. Dit aantal lijkt al sinds 2012 stabiel (zie ook Van Essen et al., 2019, pp. 6-8; Van Lanschot Hubrecht et al., 2015, p. 10). Op de meeste scholen komen vrijwel alle disciplines op enige wijze aan bod. De meeste tijd besteden ze aan tekenen en handvaardigheid, en daarna aan muziek. De minste tijd gaat naar erfgoed, mediakunst en film (Termorshuizen et al., 2023).  
Bijna alle scholen (95%) werken samen met de culturele omgeving. De meerderheid (75%) doet dat aanbod van culturele instellingen te gebruiken. Een minderheid (20%) doet dat door in meer of mindere mate samen te werken met culturele instellingen (door vraaggericht aanbod of door het gezamenlijk ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten). Bijna de helft van de scholen (47%) is bekend en werkt samen met cultuurcoaches in de gemeente (Termorshuizen et al., 2023).

Een uitgebreide beschrijving van de belangrijke trends in het cultuuronderwijs op basisscholen in de afgelopen elf jaar is te vinden in de kennissynthese.

Een uitgebreide beschrijving van de belangrijkste patronen en trends in het cultuuronderwijs op basisscholen is te vinden in de kennissynthese.

Erfgoed komt op de meeste scholen (96%) aan bod. Het vaakst als onderdeel van geschiedenis of aardrijkskunde (bij 69% van de scholen), maar op ruim de helft van de scholen ook binnen cultuuronderwijs of vakoverstijgende projecten en thema’s. Wel gaat er maar heel weinig tijd naar erfgoed. In het speciaal onderwijs komt erfgoed minder vaak aan bod dan in het reguliere basisonderwijs (Termorshuizen et al., 2023, pp. 27-29, 70).

Scholen kijken veelal buiten de eigen schoolmuren voor de invulling van erfgoedonderwijs. Vrijwel alle scholen werken inmiddels samen met culturele instellingen (Warmer & Groenendijk, 2022, p. 10).

SLO ziet dat erfgoedonderwijs lastig van de grond komt, omdat een duidelijke beschrijving van doelen en inhouden ontbreekt. Leerkrachten hebben in hun opleiding weinig met erfgoed(onderwijs) te maken gehad. Ook besteden scholen weinig aandacht aan een visie op erfgoed, waardoor het een ad hoc karakter heeft (Driebergen et al., 2022, p. 4). Ruim de helft van basisscholen ziet de eigen leerkrachten als – in redelijke tot grote mate – deskundig om erfgoedonderwijs te geven. In het speciaal onderwijs schatten scholen deze deskundigheid lager in.

Basisscholen kunnen voor hun cultuuronderwijs gebruikmaken van verschillende programma’s en subsidieregelingen. Vanuit het Rijk zijn dit:
  • Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK);
  • Regeling prestatiebox po;
  • Regeling professionalisering cultuuronderwijs po;
  • Regeling cultuurbegeleider po;
  • Impuls Filmeducatie;
  • Regelingen Muziekonderwijs;
  • Beleidsregel dans en muziek (DAMU).
Naast deze op cultuuronderwijs gerichte programma’s en regelingen zijn er vanuit het Rijk ook andere programma’s die scholen inzetten voor hun cultuuronderwijs. Recente voorbeelden zijn de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) voor het wegwerken van leerachterstanden na de coronapandemie en het programma School en Omgeving voor de verrijkte schooldag (Van den Berg et al., 2023). Naast deze landelijke regelingen zijn er soms ook aparte programma’s en regelingen van provincies of gemeenten.

Welke invloed hebben de programma’s en regelingen op de praktijk van cultuuronderwijs op basisscholen?

Vanuit het ministerie van OCW en andere betrokken partijen (onder meer Fonds voor Cultuurparticipatie en LKCA) is dit de afgelopen jaren verschillende keren onderzocht. De belangrijkste bevindingen zijn recent geanalyseerd en beschreven in het rapport Resultaten van 10 jaar cultuureducatiebeleid, een onderzoek in opdracht van het ministerie naar het eigen cultuureducatiebeleid van de jaren 2013-2022 (Van den Berg et al., 2023). In de kennissynthese presenteren we grotendeels letterlijk de bevindingen uit dit rapport per programma/regeling.

Het monitoronderzoek naar cultuuronderwijs op basisscholen richt zich vaak op de veronderstelde voorwaarden voor ‘goed’ cultuuronderwijs. Dan gaat het om aspecten als visie en organisatie, gebruik van methoden en leerlijnen, samenhang tussen kunstvakken en met andere vakken, gepercipieerde deskundigheid van groeps- en vakleerkrachten, samenwerking met de omgeving, beoordeling van de culturele ontwikkeling van leerlingen.

Bij het monitoronderzoek kijkt men minder naar de praktijk van het cultuuronderwijs in de klas en naar de leerprestaties van leerlingen (Warmer & Groenendijk, 2022; Ras, 2020; Haakma & Kupers, 2020). Dat er minder monitoronderzoek is naar de praktijk van cultuuronderwijs in de klas hangt deels samen met het feit dat de leeropbrengsten van cultuuronderwijs moeilijk te meten zijn, moeilijker dan bijvoorbeeld bij het reken- en taalonderwijs.

De Peiling Kunstzinnige Oriëntatie uit 2015-2016 van de Inspectie van het Onderwijs (2017) is het enige recente onderzoek waarin landelijk opbrengsten zijn gemeten. Het was de eerste peiling van cultuuronderwijs in het primair onderwijs sinds het schooljaar 1996-1997. De bevindingen daarvan worden beschreven in de kennissynthese.

Daarnaast zijn de laatste tien jaar in Nederland verschillende, meestal kleinschalige, empirische studies verschenen naar de praktijk van cultuuronderwijs. Daarbij wordt nadrukkelijk (ook) gekeken naar de leerling en de (vak)leerkracht. Het betreft meestal onderzoek met als doel om de kwaliteit van cultuuronderwijs op zowel basisscholen als middelbare scholen te verbeteren. Dit resulteert vaak in adviezen, richtlijnen, kaders, werkbare elementen of ‘tools’ voor scholen en (vak)leerkrachten (Haanstra et al., 2022; Warmer & Groenendijk, 2022).

Scholen in het speciaal onderwijs

Over het algemeen kunnen we stellen dat er minder onderzoek wordt gedaan naar cultuuronderwijs in het speciaal onderwijs. Maar het heeft wel een plek in het monitoringsonderzoek in opdracht van OCW naar cultuuronderwijs in het primair onderwijs.

Cultuuronderwijs speelt in het (voortgezet) speciaal onderwijs een kleinere rol. Deze scholen hebben minder vaak een cultuurvisie en minder vaak een icc’er in dienst. Ook is het muziekonderwijs niet op hetzelfde niveau als in het reguliere basisonderwijs. (V)so-scholen maken minder gebruik van lesmethoden en werken minder samen met de culturele omgeving. Ze hebben wel vaker intern vakdocenten die voornamelijk voor tekenen en handvaardigheid worden ingezet.

Verder maken (v)so-scholen vaker een geheel eigen programma voor culturele activiteiten in plaats van kant-en-klare trajecten van externe partijen te gebruiken. Ook verwijzen (v)so-scholen enthousiaste leerlingen vaker door naar culturele instellingen (Termorshuizen et al., 2023, pp. 56-59).

Pabo-opleidingen

Hoewel steeds meer scholen in het primair onderwijs gebruikmaken van een vakleerkracht, wordt het grootste deel van het cultuuronderwijs gegeven door de reguliere groepsleerkracht. De groepsleerkracht is opgeleid aan pabo-opleidingen. In 2023 komt het aandeel verplichte studiepunten (ECTS) voor beeldende vorming, muziek, dans en drama gemiddeld uit op 13 ECTS (5,4%) van het pabo-curriculum. Dit kan worden aangevuld met 19 ECTS aan keuzevakken.

Waar vroeger elke pabostudent minimaal in één kunstvak, en vanaf 1983 in zelfs twee kunstvakken, examen moest doen, is dat vanaf 2005 niet meer verplicht. Naast rekenen en taal hoeven studenten ‘slechts’ een keuze te maken uit ‘tenminste één ander leergebied of een deel daarvan’. Tegelijkertijd kregen paboscholen meer autonomie, waardoor er grotere verschillen zijn ontstaan in het aanbod voor cultuuronderwijs. Gevolg hiervan is dat de bagage en vaardigheden van startende leerkrachten sterk kan wisselen (Hagenaars, 2023).

Volgens de Monitor cultuureducatie primair onderwijs 2022-2023 krijgen maar weinig groepsleerkrachten het predicaat ‘in grote mate deskundig’ in de kunstvakken. Voor tekenen en handvaardigheid hebben ze de meeste deskundigheid. Voor onder meer erfgoed, dans en muziek ligt het gemiddelde tussen ‘enige’ en ‘redelijke mate’ bekwaamheid (Hagenaars, 2024). 74% van de groepsleerkrachten vindt dat je beter een vakleerkracht kunt inzetten voor kunstzinnige oriëntatie (Jansma, 2020, pp. 14-22).

Middelbare scholen en hun cultuuronderwijs

Evenals voor het basisonderwijs zijn er voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs verplichte kerndoelen geformuleerd, waaronder vijf voor het leergebied kunst en cultuur. Voor de examenprogramma’s bovenbouw zijn er wettelijke eindtermen. CKV (en voorheen KCV op het gymnasium) is een verplicht schoolexamenvak voor alle leerlingen: alle scholen bieden dit aan, zowel op vmbo, havo als vwo.

Naast CKV bieden veruit de meeste vo- scholen kunstvakken aan als keuzevak. In de bovenbouw havo/vwo bestaan kunstvakken ‘oude stijl’ (muziek, tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving) en kunstvakken ‘nieuwe stijl’ (kunst algemeen, kunst beeldende vorming, kunst muziek, kunst drama en kunst dans). Voor al deze kunstvakken zijn exameneisen geformuleerd (Lommertzen et al., 2023). Sinds schooljaar 2016–2017 zijn de beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo vervangen door beroepsgerichte profielvakken, bestaande uit profielmodulen en keuzevakken. Dit bood scholen meer ruimte om aandacht aan cultuuronderwijs te besteden (Van Lanschot Hubrecht et al., 2017a, p. 352). Mede door deze nieuwe ontwikkelingen omvat cultuuronderwijs in het vmbo circa 800 uur, verdeeld over leerjaar drie en vier (Van Lanschot Hubrecht et al., 2015, p. 31).

In de kennissynthese gaan we op basis van het meest recente monitoronderzoek naar cultuureducatie in het voortgezet onderwijs (Lommertzen et al., 2023) in op de organisatie, het aanbod, deskundigheid, samenwerking met de culturele omgeving, toetsing en verankering van het cultuuronderwijs op middelbare scholen. Een aantal resultaten zijn:

De meerderheid van de scholen heeft een visie op cultuuronderwijs. Wel is deze minder vaak en minder formeel vastgelegd dan in 2017. Er is ook ‘in grote mate’ draagvlak voor cultuuronderwijs bij 90% van de kunstvakdocenten, bij ruim de helft van de directie en bij ongeveer een vijfde van de andere vakdocenten. Bij de rest van deze groepen is voornamelijk ‘in enige mate’ draagvlak. Van helemaal geen draagvlak is nauwelijks sprake. Toch nemen directie en collega’s de kunstvakken op een deel van de scholen niet altijd even serieus als andere vakken.

Op een vo-school werken gemiddeld zes kunstvakdocenten (inclusief docenten ckv). Hun uren zijn vaak niet toereikend om alle ideeën uit te voeren die ze hebben om hun vak goed vorm te geven. Docenten doen dit dan vaak in hun eigen tijd. Twee derde van de schoolleiders vindt hun docenten ‘in grote mate’ deskundig voor het verzorgen van cultuuronderwijs, en een derde ‘in enige mate’. Er zijn bijna geen schoolleiders die hun docenten niet deskundig genoeg vinden. Ongeveer twee derde van de scholen heeft een cultuurcoördinator; lager dan in 2017. Gemiddeld heeft deze 2,3 uren per week beschikbaar voor hun taken.
Op minder dan de helft van de scholen is er sprake van samenhang tussen de culturele activiteiten of van een doorgaande leerlijn cultuuronderwijs, zowel binnen als tussen de onder- en bovenbouw. Wel is er sinds 2015 iets meer aandacht gekomen voor samenhang binnen cultuuronderwijs op middelbare scholen, en lijkt er sprake van een langzame beweging van losstaande activiteiten naar een steeds samenhangender programma voor cultuuronderwijs (Van den Berg et al., 2023).

Een uitgebreide beschrijving van de belangrijkste patronen en trends in het cultuuronderwijs op middelbare scholen is te vinden in de kennissynthese.

Erfgoed heeft geen eigenstandige plaats in de kerndoelen en examenprogramma’s van het voortgezet onderwijs. Toch besteedde in 2022 89% van de scholen aandacht aan cultureel erfgoed. Bij twee derde van de scholen komt cultureel erfgoed aan bod als onderdeel van de kunstvakken en bij ruim de helft als onderdeel van geschiedenis en/of aardrijkskunde. De drie belangrijkste manieren waarop leerlingen in aanraking komen met erfgoedonderwijs is het bezoeken van musea (95% van de scholen), het bezoeken van monumenten (70%) of door gebruik te maken van de cultuurhistorische omgeving van de school (62%). Binnen het aanbod van erfgoedinstellingen is een verschuiving te zien van ‘waardering krijgen voor aspecten van erfgoed’ naar een meer ‘kritisch onderzoek’ ervan (Kieft et al., 2017; Lommertzen et al., 2023).
Net als basisscholen kunnen ook vo-scholen gebruikmaken van speciale stimuleringsprogramma’s en regelingen voor cultuuronderwijs. Vanuit het Rijk gaat het om de volgende programma’s en regelingen:
  • Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK);
  • Regelingen Cultuureducatie in het vmbo, vso, praktijkonderwijs en mbo;
  • Cultuurkaart VO;
  • Impuls Filmeducatie;
  • Beleidsregel dans en muziek (DAMU);
  • Regeling cultuurprofielscholen.
Naast deze op cultuuronderwijs gerichte programma’s en regelingen zijn er vanuit het Rijk programma’s voor andere domeinen die scholen in de praktijk ook inzetten voor hun cultuuronderwijs. Een recent voorbeeld zijn de NPO-middelen voor het wegwerken van leerachterstanden na de coronapandemie (Van den Berg et al., 2023). Naast deze landelijke regelingen zijn er soms programma’s en regelingen van provincies of gemeenten.

Welke invloed hebben de programma’s en regelingen op de praktijk van cultuuronderwijs op vo-scholen?

We presenteren in de kennissynthese de onderzoeken hiernaar per programma/regeling.

Voortgezet speciaal onderwijs

In het monitoronderzoek naar cultuuronderwijs in het voortgezet onderwijs is apart aandacht voor het voortgezet speciaal onderwijs. Op een groot aantal indicatoren is er eenzelfde beeld als bij het reguliere voortgezet onderwijs. Enkele verschillen die het monitoronderzoek ziet, beschrijven we hier (Lommertzen, 2023c, pp. 83-102):

  • Vso-scholen zetten de CJP Cultuurkaart en ouderbijdragen veel minder vaak in als financieringsbron voor cultuuronderwijs dan vo-scholen
  • In het vso is er minder aanbod van cultuuronderwijs dan in het vo
  • Vso-scholen lijken iets minder samen te werken met culturele instellingen
  • Op het vso lijkt er meer aandacht te zijn voor deskundigheidsbevordering van docenten
  • Evaluatie van het eigen cultuuronderwijs lijkt iets meer voor te komen op vso-scholen

    Middelbaar beroepsonderwijs

    Mbo-studenten moeten zich kwalificeren voor uitoefening van een beroep, doorstroom naar ander onderwijs en deelname aan de maatschappij. Daar is ook cultuuronderwijs een belangrijk onderdeel van. De beroepsgerichte kwalificatiestructuur bestaat uit een basisdeel, een profieldeel en een keuzedeel. Studenten mogen zelf invulling geven aan deze keuzedelen en kunnen daar sinds 2015 de MBO Cultuurkaart voor gebruiken. Vanaf 2022 ondersteunt het ministerie van OCW de MBO Cultuurkaart ook met budget (Den Boer & Leest, 2021; Van Lanschot Hubrecht et al., 2017a).

    Uit monitor- en evaluatieonderzoek in opdracht van het ministerie van OCW blijkt dat in 2024 een ruime meerderheid van de mbo-instellingen (78%) meedoet met de MBO Cultuurkaart. Samen hebben deze mbo-instellingen voor ruim 263 duizend mbo-studenten (55%) cultuurbudget vrijgemaakt en aangevraagd. Dankzij het cultuurkaartbudget is het totale budget dat een school beschikbaar heeft voor kunst en cultuur toegenomen en wordt het budget ingezet voor culturele activiteiten die niet eerder op het programma stonden. Tevens is er meer en beter passend cultureel aanbod voor mbo-studenten (ontwikkeld) en is er meer samenwerking tussen culturele aanbieders en mbo-instellingen (Lommertzen et al., 2024).

    Nog maar weinig scholen hebben kunst en cultuur in hun centrale visie en missie opgenomen. Wel vinden bestuurders en cultuurcoördinatoren van mbo-opleidingen dat kunst en cultuur bij de algemene vormende opdracht horen en dat het belangrijk is dat studenten hiermee in aanraking komen (Braam, 2023).

    Buitenschools aanbod

    Onder aanbieders van buitenschoolse cultuurbeoefening verstaan we kunsteducatieve instellingen (zoals centra voor de kunsten, muziek-/theater-/dansscholen), individuele zelfstandige aanbieders als kunstdocenten en artistiek begeleiders, amateurkunst- en erfgoedverenigingen en culturele instellingen en gezelschappen (zoals musea en muziek-, theater- of dansgezelschappen). Overigens hebben deze aanbieders vaak ook aanbod voor en soms ook op scholen.

    In 2022 waren er bij de Kamer van Koophandel iets meer dan 14.700 instellingen en bedrijven ingeschreven onder de bedrijfstak ‘Cultureel onderwijs’. Dat is een verdrievoudiging van het aantal in 2007, toen het om minder dan 5.000 bedrijven ging, een gemiddelde jaarlijkse groei van ruim 9%. Overigens is dit aantal een minimum, want er zijn ook instellingen en bedrijven die staan ingeschreven onder andere bedrijfstakken (in het bijzonder Scheppende kunsten en Podiumkunsten), maar die (deels) ook cultureel onderwijs verzorgen. Het CBS-rapport Onderzoek Kunst- en Cultuureducatie uit 2022 becijfert op basis van data uit 2016 en 2018/2019 dat er in die periode gemiddeld 27.000 instellingen en bedrijven actief waren met een of meer vormen van cultuureducatie (CBS, 2022c). De sterke groei komt vooral op het conto van zelfstandigen. Begin 2007 was 86% van de bedrijven een zelfstandige, begin 2012 ging het om 89,3%, begin 2017 om 92,2% en begin 2022 om 94,6%. Logischerwijs is het aandeel grotere bedrijven (drie werknemers of meer) in de loop der jaren afgenomen. In de kennissynthese gaan we specifieker in op onder meer muziek,- dans- en theaterscholen, gesubsidieerde centra voor de kunsten en het aanbod van deze kunsteducatieve instellingen.
    De meeste kunstdocenten en artistiek begeleiders hebben een hybride beroepspraktijk, wat betekent dat ze bijvoorbeeld naast docent of begeleider ook scheppend of uitvoerend kunstenaar zijn. Ook kunnen ze inkomen halen uit een beroep buiten de culturele sector. Ook binnen hun educatieve activiteiten kan het werk zeer divers zijn, zowel qua opdrachtgevers als qua projecten. Verder werken docenten en begeleiders soms onder meer rechtsvormen tegelijkertijd; als zzp’er, als zzp’er binnen een collectief of bij een intermediair, of in loondienst. (De Jong et al., 2021, p. 30; Van der Horst et al., 2024).

    Het aantal mensen in loondienst blijf onverminderd laag en men probeert al jaren hierin een betere balans te brengen. Maar culturele organisaties ervaren drempels bij het in dienst nemen van medewerkers (Van der Horst et al., 2024). De hybride beroepspraktijk is vaak uit nood geboren, omdat alleen maar scheppend werk of alleen maar educatief werk onvoldoende inkomen oplevert. Onderzoek uit 2020 laat zien dat docenten en artistiek begeleiders van de verschillende werkkenmerken verreweg het minst tevreden zijn over werkzekerheid en het inkomen. Slechts 30% van hen was tevreden met hun inkomen (Neele et al., 2020). Veel docenten en begeleiders werken naar eigen zeggen voor een (veel) te laag uurtarief.

    Uit onderzoek onder bijna duizend zelfstandige kunstprofessionals in cultuureducatie en amateurkunst blijkt bij 76% van de opdrachten die deze zzp’ers uitvoeren, er werkzaamheden zijn die de opdrachtgever niet vergoedt en die wel noodzakelijk zijn om de opdracht goed uit te voeren, zoals het voorbereiden van lessen, nakijkwerk, het samenstellen van arrangementen en cursusmaterialen, of het instuderen van repertoire (Arnoldus, 2023, pp. 5, 22).
    Goede gegevens over het aantal amateurkunstverenigingen in Nederland ontbreken. De best beschikbare bron is de Kamer van Koophandel, waar verenigingen zich inschrijven. Uit de VerenigingsMonitor 2024 blijkt dat dit er dat jaar ruim 10.000 waren (Neele, 2024). Amateurkunstverenigingen worden geconfronteerd met verschillende uitdagingen. Denk daarbij aan het behoud van leden en deelnemers, financiële problemen, beschikbaarheid van ruimtes, opslag, optredens en het werven van (capabele) bestuurders. Het werven en behoud van leden is het belangrijkste knelpunt.

    Uit de VerenigingsMonitor blijkt dat van 2015 tot aan het uitbreken van de coronapandemie het deel van de verenigingen dat leden verliest groter is dan het deel dat een groei doormaakt. Deze trend is versterkt ten tijde van de coronapandemie. Amateurkunstkoepels, zoals Koornetwerk Nederland (KNN) en de Koninklijke Nederlandse Muziekorganisatie (KNMO) zien de gevolgen van deze trend: een kleiner wordende achterban.

    Bij deze trend van een teruglopend ledental zijn er twee versterkende factoren: ontgroening en vergrijzing. Over het algemeen hebben verenigingen veel moeite om jonge leden aan te trekken en hun ledenbestand vergrijst. In de periode 2015-2021 was er bij zo’n 10% van de verenigingen sprake van een verjonging van het ledenbestand, terwijl bij de helft sprake was van vergrijzing. Onderzoek naar blaasorkesten laat zien dat zien dat verenigingen enkele maatschappelijke ontwikkelingen aanwijzen als oorzaken van een teruglopend ledental, zoals een vergrijzende bevolking, ontkerkelijking, individualisering, consumentisme, sluiting muziekscholen.

    Overigens laat de VerenigingsMonitor 2024 een iets positiever beeld zien. In vergelijking met de eerdere twee metingen van dit onderzoek is in 2024 het aandeel verenigingen met een ledenstijging voor het eerst groter dan het aandeel met een ledendaling. Ook is de verjonging van het ledenbestand iets groter en is er aanzienlijk minder vergrijzing. Ook zijn verenigingen actiever geworden in ledenwerving.  (Deekman et al., 2023; Neele, 2024; Neele & Roorda, 2023; Neele & Zernitz, 2021b, 2019; Hendriks & Bisschop Boele, 2014; Buis, 2012).
    Erfgoedbeoefening vindt plaats zowel binnen formeel georganiseerde culturele instellingen en verenigingen als binnen erfgoedgemeenschappen. Een onderzoek bracht bijna 3000 erfgoedinitiatieven in kaart: initiatieven voor behoud en onderhoud en initiatieven voor beoefening (immaterieel erfgoed). Sinds 2012 borgen we het Nederlands immaterieel erfgoed in de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed. De eerste drie toetreders zijn Bloemencorso Zundert, Boxmeerse Vaart en de Sint Maartenviering in Utrecht. In 2023 zijn er inmiddels meer dan 200 vormen van immaterieel erfgoed in de inventaris opgenomen (Broers et al., 2023; van der Horst et al., 2022; KIEN, 2022).

    Culturele instellingen als musea of theater-, dans- en muziekgezelschappen bieden vaak ook cultuureducatieve activiteiten aan. In vergelijking met 2007 heeft educatie in 2019 een nog stevigere plek weten te verwerven in musea en erf-goedinstellingen.

    De meeste culturele instellingen beperken zich over het algemeen niet tot een of enkele doelgroepen. Ze proberen zo veel mogelijk verschillende groepen te bereiken met hun educatieve activiteiten. Het minst wordt de leeftijdsgroep 0-4 jaar als doelgroep genoemd. Binnen het onderwijs is en blijft het primair onderwijs de belangrijkste doelgroep. (Van den Berg et al., 2023; Beekhoven et al., 2015; Dieleman et al., 2019).

    In 2014 inventariseerde een onderzoek (Roorda, 2014) in totaal 240 organisaties die zich profileerden met een aanbod voor toptalentontwikkeling (totaal 423 voorzieningen). Muziek is met 113 voorzieningen het sterkst vertegenwoordigd. Andere zijn: beeldend (52), media (50), schrijven (15), dans (63), urban (48), theater (71) en circus (11). Onderzoek uit 2019 constateert dat het verdwijnen van productiehuizen bij de theater- en dansgezelschappen voor een ‘kink’ heeft gezorgd in de talentontwikkelingsketen voor jongeren met de ambitie om professioneel acteur of danser te worden. Sindsdien proberen verschillende podia, orkesten en gezelschappen dit gat geleidelijk op te vullen (Dieleman et al., 2019). Het is onbekend in hoeverre dit sinds 2019 ook structureel is gelukt.

    Er zijn plekken die cultuurbeoefening faciliteren die buiten het traditionele educatieve aanbod vallen, zoals Cultuur@CruyffCourts (Geerdes-Gazzah et al., 2022) en actieve cultuurparticipatie binnen het zorg- en welzijnsdomein (Poll et al., 2023). We zien dat cultuurparticipatie steeds meer wordt ingebed in zorginstellingen.

  • Aanbieders

    Vond je dit artikel interessant?

    Gemiddelde 5 / 5. totaal 4

    Praat verder over dit onderwerp met deze expert(s):
    Arno Neele
    Arno Neele
    Functie: Specialist Onderzoek
    Expertise: onderzoek,overheidsbeleid
    arnoneele@lkca.nl
    030 711 51 07
    Luud Goossens
    Luud Goossens
    Functie: Specialist Onderzoek
    Expertise: onderzoek,overheidsbeleid
    luudgoossens@lkca.nl
    030 711 51 27
    Bekijk alle experts
    Bijgewerkt op:
    Gepubliceerd:
    Deel dit artikel