
Afgelopen juni publiceerden Boekmanstichting en Mulier Instituut een gezamenlijk onderzoek naar sport- en cultuurparticipatie. Interessant, omdat sport en cultuur voor veel Nederlanders een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding zijn en omdat volgens het beleidsproza van onze overheden zowel sport- als cultuurparticipatie bijdraagt aan mentaal en fysiek welzijn, persoonlijke ontwikkeling en gemeenschapsgevoel. En ze dus allebei individueel én maatschappelijk van groot belang zijn.
In hun analyse constateren Boekman en Mulier dat hbo- en wo-gediplomeerden en stadsbewoners actievere sport- en cultuurbeoefenaars zijn dan praktisch opgeleiden en dorpsbewoners. En dat voor mensen met een lager inkomen of een beperkte mobiliteit de deelname aan sport en cultuur lager ligt dan voor andere groepen.
Daarbij blijft onderbelicht dat over de hele linie de cijfers voor cultuurbeoefening achterblijven, soms ver achterblijven, bij die voor sportbeoefening. Wat Boekman en Mulier negeren: de business case voor cultuur verschilt in een aantal opzichten fundamenteel van die voor sport.
Ik zet de verschillen op een rij.
‘Wat Boekman en Mulier negeren: de businesscase voor cultuur verschilt fundamenteel van die voor sport’
Alternatieve inkomstenbronnen: sportsponsoring levert meer op dan cultuursponsoring
Sportsponsoring zorgt voor meer exposure dan cultuursponsoring: logo’s op shirts, reclameborden langs het veld, zichtbaarheid op televisie. De cultuursector kan daar weinig tegenoverstellen. Wie weleens te gast is geweest in de skybox van een voetbalstadion, weet dat je daar kan netwerken zonder last te hebben van de wedstrijd die wordt gespeeld. Dat lukt bij een theatervoorstelling, of zelfs bij de opening van een tentoonstelling, niet. Sport levert, volgens de in de private sector dominerende marketinglogica, meer rendement op dan cultuur.
En het prestige dat je aan cultuursponsoring zou kunnen ontlenen? In ons land kan de overheid instellingen geen garanties bieden waarin de particuliere sector zou willen investeren. Tegelijkertijd wekken sommige politici de indruk dat cultuur een elitaire hobby is, en cultuurmakers linkse lobbyisten. Het kan dan ook niet verbazen dat bedrijfsleven en mecenassen kopschuw reageren op de suggestie om te geven aan cultuur.
Het levert de grote nationale instellingen uitdagingen op. Voor kleine lokale initiatieven is het een serieus probleem, ook omdat in het proces van economische schaalvergroting en globalisering het lokale bedrijfsleven steeds minder aanspreekbaar is op zijn (mede)verantwoordelijkheid voor de lokale samenleving.
Cultuur en sport op school: sport is beter verankerd
Cultuur en sport hebben beide een plek in het curriculum van het basisonderwijs, maar die plek is voor cultuur kwetsbaarder, want niet vastgelegd in een minimum aantal uren, dan voor sport. Op de pabo’s is cultuuronderwijs een ondergeschoven kindje, met als gevolg dat in het basisonderwijs de culturele bagage die kinderen meekrijgen sterk afhankelijk is van persoonlijke voorkeuren van leerkrachten en schoolleiders. Waar voor sport dit gemis vaak wordt opgevangen met gespecialiseerde vakdocenten, gebeurt dat voor de cultuurvakken veel minder, en zeker niet voor de volle breedte van het culturele spectrum.
Waarbij het niet meehelpt dat er wel opleidingen zijn tot (algemeen) sportdocent, maar niet tot cultuurdocent. Met als gevolg dat het cultuuronderwijs afhankelijk is van discipline-georiënteerde vakspecialisten, die niet vanzelfsprekend over de expertise beschikken om effectief interdisciplinair te werken of grotere groepen met niet allemaal even intrinsiek gemotiveerde leerlingen te begeleiden. Dus maken jonge kinderen in het basisonderwijs als vanzelfsprekend wél kennis met een breed scala van sporten, maar blijft die kennismaking met de verschillende vormen van cultuurbeoefening veelal achterwege.
Sportvrijwilligers versus betaalde cultuurprofessionals
Terwijl de sportwereld in de beeldvorming wordt gedomineerd door professionele beoefenaars, grootverdieners vaak, is de wereld van de breedtesport een wereld van vrijwilligers. Die vrijwilligerscultuur staat onder druk (domweg omdat in een maatschappij met steeds meer tweeverdieners en eenoudergezinnen en een groeiende vraag naar mantelzorg de capaciteit afneemt) maar het zijn nog steeds vooral vaders en moeders, liefhebbers, die coachen, teams begeleiden en kantines bemensen.
Het cultuuronderwijs in de vrije tijd is daarentegen in hoge mate geprofessionaliseerd. Natuurlijk, er zijn verenigingen van vrijwilligers: harmonieën en fanfares, koren, amateurtoneelverenigingen. Maar de sector wordt gedomineerd door professionals, afgestudeerd aan conservatorium, kunstacademie, toneelschool, dansopleiding. Dans-, theater-, beeldende kunst- en muziekdocenten geven les als beroep, staan als betaalde dirigent of regisseur voor de amateurgezelschappen. Het is hun broodwinning.
En onze overheden hebben met elkaar afgesproken erop toe te zien dat die professionals als medewerkers van door hen gesubsidieerde instellingen ordentelijk worden betaald: Fair pay. Het onvermijdelijke gevolg is dat de buitenschoolse cultuureducatie duurder en dus minder toegankelijk is dan sportbeoefening in de vrije tijd.
Het fragiele ecosysteem van muziekonderwijs
Dat geldt a fortiori voor het muziekonderwijs. Waar theater-, dans- en schilderlessen in de regel groepsgewijs worden gegeven, worden muzieklessen in overwegende mate 1-op-1 aangeboden. De financiële gevolgen daarvan kunnen, indien de muzieklessen worden gegeven onder de paraplu van een ‘breed’ centrum voor de kunsten, door docenten die werken in dienst of in opdracht van dat centrum, nog enigszins worden opgevangen door vormen van interne subsidiëring – een beetje naar analogie van de traditionele uitgeverij, waar bestsellers de publicatie van dichtbundels en riskante debuten mogelijk maken.
Zelfstandige muziekscholen en centra voor de kunsten die niet meer zijn dan platforms waarop zzp’ers hun diensten aanbieden, hebben die mogelijkheid niet. Met als gevolg dat juist zelfstandige muziekscholen de afgelopen jaren de een na de ander de deuren hebben moeten sluiten. En dat het lijkt het alsof de crisis in het cultuuronderwijs vooral een crisis in het muziekonderwijs is. Maar we moeten ons goed realiseren: de muziekscholen zijn als de kanarie in de kolenmijn.
‘Muziekscholen zijn als de kanarie in de kolenmijn’
Bestuurlijke afspraken, maar het beleidsinstrumentarium schiet tekort
Het zijn verschillen die beleidsmatig worden genegeerd. Lokaal zijn sport en cultuur vaak ondergebracht in dezelfde portefeuille, vrijetijdsactiviteiten, de verantwoordelijkheid van één wethouder, die sport en cultuur op dezelfde wijze faciliteert: de gemeente zorgt voor sporthallen en sportvelden en biedt onderdak aan centra voor kunst- en cultuureducatie.
Maar voor wie daar (betaalbaar) wil sporten, zwemles wil krijgen, piano willen leren spelen, wil schilderen of keramieken geeft de gemeente niet thuis. Het is de uitkomst van neoliberale beleidslogica die cultuur en sport in eerste plaats associeert met plezier en ontspanning, definieert als onderdeel van het particuliere domein en, ondanks alle mooie woorden in cultuur- en sportnota’s, hun maatschappelijke betekenis negeert. Het maakt voor steeds grotere delen van de samenleving de zwemles onbetaalbaar. Het maakt ook het aanbod van de centra voor de kunsten voor steeds minder mensen bereikbaar.
Eind vorig jaar constateerden ook Rijk, provincies en gemeenten dat het klimaat voor cultuurbeoefening ‘onder druk’ staat: de verschillen tussen steden en dorpen, tussen wijken en scholen zijn te groot, het aantal muziekscholen en centra voor de kunsten daalt, het aantal ‘noodgedwongen zzp’ers’ neemt toe, het aantal actieve vrijwilligers neemt af, veroudert en verbindt zich minder vaak structureel aan activiteiten. Ook ontbreekt het aan voldoende goede en betaalbare huisvesting. Ze maakten afspraken over hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor ‘een sterk ecosysteem voor cultuurbeoefening, waarin iedereen de mogelijkheid heeft een leven lang cultuur te beoefenen.’
Vergelijkbare afspraken zijn de afgelopen jaren gemaakt over sportbeoefening: nationale en lokale sportakkoorden die beoogden meer ruimte voor sport te creëren. Aan die plannen, zo concludeerden onderzoekers van het Mulier Instituut in een onderzoek onder achttien gemeenten in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is ‘nauwelijks uitvoering’ gegeven.
Sterker: NRC constateerde heel recent dat in stedelijke gebieden de beschikbare sportruimte per inwoner in de afgelopen vijftien jaar met een halve vierkante meter is gekrompen. En hoewel het huidige demissionaire kabinet de ambitie uitsprak ervoor te willen zorgen dat, in de strijd tegen obesitas, driekwart van de Nederlanders voldoende beweegt over vijftien jaar, bezuinigde datzelfde kabinet € 28 miljoen op sportaccommodaties. Terwijl de wachtlijsten voor sportverenigingen al groeien.
Er rijst dus de vraag: zouden overheden de afspraken over dat ‘sterke ecosysteem voor cultuurbeoefening’ wél serieus nemen?
Voldoende reden dus om in de aanloop naar de komende gemeenteraadsverkiezingen partijen te vragen hoe zij dat ‘sterke ecosysteem’ denken te creëren. Want duidelijk is dat het tot nu toe gehanteerde beleidsinstrumentarium tekort schiet, en niet toereikend is om iedereen in staat te stellen een leven lang cultuur te beoefenen. En daarbij is het niet voldoende om aanbod in stand te houden. Dat aanbod moet ook financieel bereikbaar zijn. Want aanbod dat niet bereikbaar is, verdwijnt.
‘En daarbij is het niet voldoende om aanbod in stand te houden’
Chris van Koppen is benieuwd hoe we via speciaal gemeentelijk cultuurbeleid, dat losstaat van sportbeleid, een toegankelijk aanbod voor cultuurbeoefening kunnen bewerkstelligen.
Hoe denk jij dat gemeenten een toegankelijk aanbod (bijvoorbeeld muzieklessen) voor iedereen tot stand kunnen brengen? Geef je reactie onder dit artikel.
Verder lezen
- Zowel cultuur als sport zijn belangrijke vrijetijdsbestedingen. De Boekmanstichting en Het Mulier Instituut onderzochten in hoeverre Nederlanders deelnemen aan sport- en cultuurbeoefening (juni, 2025), en hoe de twee domeinen zich verhouden tot elkaar.
- Voor de 33e editie van de Cultuurkrant sprak Bea Ros drie mensen uit het culturele veld over de uitdagingen voor buitenschoolse muziekeducatie. Hoe houden we het hoofd boven water?
- EenVandaag vroeg 1.718 ouders uit het Opiniepanel naar de kosten voor zwemles (augustus, 2024). Uit het onderzoek komt naar voren dat de helft van de ouders met een modaal of lager inkomen moeite heeft om deze te betalen.
- In de Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden zijn de Bestuurlijke Afspraken Cultuurbeoefening (januari, 2025), ondertekend door OCW, IPO en VNG, terug te lezen.
- Eerlijke betaling van de zzp’ers in de sector, daar begint het allemaal mee, schrijft Marijn Cornelis op Cultureel Kapitaal. Hoe krijgen we dat voor elkaar?
- Het Mulier Instituut beschreef in Monitor Sportakkoord II: Fundament in beweging de ontwikkelingen binnen sociaal veilige sport, vitale sportaanbieders en ruimte voor sport en bewegen op basis van onderzoek onder achttien gemeenten.
- In NRC verschenen onlangs twee artikelen waarin de strijd tegen beweegarmoede wordt bekeken. Hieruit blijkt dat de beschikbare sportruimte per inwoner afneemt in stedelijke gebieden, terwijl de wachtlijsten voor sportverenigingen blijven groeien.
Eind 2024 werden de Bestuurlijke Afspraken Cultuurbeoefening 2025-2028 ondertekend door OCW, IPO en VNG, om een sterk ecosysteem te kunnen realiseren. Inmiddels zijn we bijna een jaar verder.
In de analyse van LKCA lees je terug wat de ambities van de bestuurlijke afspraken waren, en waar we nu staan als we kijken naar ontwikkelingen in het veld.

Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)