Reactie op het Trendrapport Museum- en Erfgoededucatie

Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel
Uit het trendrapport Interactie & Inclusie blijkt: de educator wil dat iedereen meedoet. Een mooie maar ook lastige ambitie. Hierbij een reactie van drie docenten van de Reinwardt Academie, die, niet zo lang geleden, er ook één waren. We kijken liever vooruit dan achteruit en willen daarom graag wat gedachtes met jullie delen over museumeducatie voor de komende tien jaar.

Doet de educator zelf eigenlijk mee?

Uit het rapport blijkt dat de emancipatie van educatoren gestaag voortgaat. Ze hebben meer invloed op beleidsvraagstukken en ze mogen zich zelfs vaker bemoeien met tentoonstellingen. Hoewel de invloed groeit, groeit het salaris van de educator niet mee en blijft dat achter bij de vergoeding die de andere ‘tor’ krijgt, de cura – tor of conserva – tor. Dat is natuurlijk gek, want moeten zij niet minstens zo veel kunnen en weten? Naast inhoudelijk deskundigen, zijn educatoren experts in publieksoverdracht en didactiek, analyseren ze doelgroepen, spelen ze in op beleid, maken ze communicatieplannen en dan moet dat ook nog eens allemaal georganiseerd worden. Maar laten we niet te veel polariseren. Uiteindelijk zijn we natuurlijk allemaal dezelfde -torren. Connector(r)en, die erfgoed en mensen willen verbinden. Alles wat een museum is kun je educatie noemen. En een tentoonstelling is uiteindelijk toch gewoon een educatief product. Nu de cultuursector opnieuw in zwaar weer verkeert kan de educatieafdeling gemakkelijk het slachtoffer worden van bezuinigingen. De investeringen en professionalisering zijn dan in een paar jaar weer verdwenen. Voor je het weet doet de educator zelf niet meer mee.
Maar welke educator doet er eigenlijk nu mee? De beroepsbevolking van educatoren is in ieder geval geen afspiegeling van de Nederlandse samenleving. De mannen zijn op een of twee handen te tellen, iets dat we vaker zien in een beroepsgroep waar hard gewerkt wordt, het maatschappelijk belang groot is en er weinig geld te verdienen valt. Maar het probleem is hier wat groter, want mensen met een migratieachtergrond zijn al helemaal ondervertegenwoordigd. De Code Culturele Diversiteit is bekend onder de respondenten van het Trendrapport Museumeducatie maar er is weinig verandering te zien zo concluderen ze zelf. Zal die er ooit komen in een sector met zo weinig personele doorstroming? De noodzaak wordt steeds groter want als straks de Boomers het museum niet meer bezoeken dan hebben we educatoren nodig die nieuwe bezoekers vertegenwoordigen.

Wie doet er mee met professionalisering & onderzoek?

We zijn ervan overtuigd dat de weerbaarheid van het relatief nieuwe vak vergroot kan worden door verdere professionalisering en onderzoek. Hoewel het misschien niet zo sterk uit het rapport voortkomt constateren wij dat de sector de afgelopen tien jaar grote stappen heeft gemaakt. Het Nederlandse educatieveld kan zich nu een stuk beter meten met bijvoorbeeld het Angelsaksische en Scandinavische educatieveld waarin onderzoek en theorievorming al een veel meer vanzelfsprekend onderdeel vormen van het vakgebied. Dat neemt niet weg dat we nog wel wat vaker buiten de landgrenzen mogen kijken.
Maar wie trekt deze kar? Verschillende partijen deden hun duit in het zakje de afgelopen tien jaar. De museumvereniging, LKCA (niet in de laatste plaats door dit rapport te initiëren), individuele educatoren die opleidingen volgden. De unieke samenwerking tussen universiteit, museum en expertisecentrum bij Rondleiden is een Vak is ook een lichtend voorbeeld. Meer van dit alsjeblieft! Zo worden we beter in wat we doen, delen we kennis en verhogen we onze ‘torren status’. De Reinwardt Academie wil hier de komende tijd een grotere bijdrage aan leveren dan zij al deed. Binnen het Heritage Lab kan training en bijscholing worden aangeboden, onder andere op het gebied van rondleiden. Er is een rondleidtraining in de maak die zich specifiek richt op mensen die zichzelf willen bekwamen in dit kernberoep maar niet via de traditionele wegen het beroep aanvliegen om zo meer diversiteit in deze beroepsgeroep mogelijk te maken.

Doet de rondleider nog mee?

Het rapport concludeert dat veel (zelfstandige) educatietaken door ZZP-ers werden uitgevoerd, vooral in de grote en middelgrote instellingen. Door verandering in de wetgeving nemen deze instellingen nu een deel van hun museumdocenten, rondleiders en workshopdocenten in dienst of huren ze hen in via uitzendbureaus. Dit heeft aan het Amsterdamse Museumplein een slagveld aangericht waarbij mensen met veel passie en ervaring, nu geen werk meer hebben en inkomen verliezen omdat er maar een beperkt aantal arbeidsplaatsen beschikbaar is. Een zorgelijke ontwikkeling, want zo gaat er veel ervaring en kennis verloren. Zeker als die nieuwe wetgeving de verdere professionalisering en emancipatie van de rondleider in de weg staat die eerder door diezelfde musea is uitgestippeld en zo krachtig is onderstreept met het onderzoek en symposium Rondleiden is een vak. Tot nu toe lijkt de nieuwe regelgeving alleen maar verliezers te kennen en er liggen meer gevaren op de loer. Wordt hiermee de beroepsgroep van professionele rondleiders straks heel klein? En verlies je daarmee rondleiders die juist goed zijn doordat zij een gecombineerde beroepspraktijk hebben zoals kunstenaars en theatermakers? Kies je voor veiligheid als je maar een paar plekken hebt die je kan vullen terwijl het juist de uitgelezen kans is om voor diversiteit, in de breedste zin van het woord, binnen je team te zorgen? Ons advies: doe het niet. Want de rondleiderspoule is ook vaak de vijver waarin je nieuw (educatie)talent kunt ontdekken. Des te meer reden om hier te streven naar een afspiegeling van de samenleving. Het andere gevaar is dat de beperkte contracten die musea (noodgedwongen) afgeven de status van het vak weer omlaag brengen. Het blijft toch een raar en hardnekkig gegeven dat de waardering en financiële vergoeding voor de persoon die het meest in contact staat met bezoekers en die voor veel bezoekers het museum ‘is’ niet vanzelfsprekend is.

Welk publiek doet er mee?

De zendingsdrang van de educatoren, het gevoel om ‘het ware verhaal’ te moeten vertellen, zwakt nog steeds af ten behoeve van persoonlijk contact en interactie. De bezoekers moeten nu vooral veel zelf doen. Betekenis geven, actief meedoen en ‘iets vinden’ van maatschappelijke vraagstukken, gelukkig mogen ze ook gewoon nog plezier maken. Het past allemaal binnen de nieuwe museumdefinitie. De Nederlandse educator lijkt niet te wachten tot die ingewikkelde definitie is aangenomen maar voert die taak al uit. Dat is mooi om te zien. Het museum als ontmoetings- en discussieplek. Als een nieuwe openbare ruimte waarin mensen naar aanleiding van erfgoed praten over de wereld van vroeger, nu en die van de toekomst. Maar wie praat dan eigenlijk met wie? Het rapport concludeert dat er veel aandacht uitgaat naar inclusie maar dat er weinig mensen uit de buurt worden bereikt, net zo min als mensen met een migratieachtergrond. Het beeld rijst dat in musea mensen met elkaar praten die het toch al met elkaar eens zijn. Dat lijkt niet bij te dragen aan de wens om het nieuwe dorpsplein te worden waarin gevoelige onderwerpen worden besproken en om elkaar beter te begrijpen en bij te dragen aan een betere wereld.
Soms lijkt het alsof iedereen dezelfde toverwoorden heeft ontdekt: Met activerende didactiek laten we mensen zelf betekenisgeven aan de gevoelige maatschappelijke thema’s in de tentoonstelling. Het product is ontwikkeld door middel van co-creatie zodat meerdere perspectieven de ruimte krijgen. Willen we dit echt of willen we onze baan behouden door die subsidie binnen te slepen? Zoeken we bij hippe beleidswoorden projecten of voldoen we echt een vraag die leeft in de samenleving? Zouden we in al die projecten niet nog radicaler kunnen beginnen bij een vraag die leeft en dan soms die containerbegrippen even laten voor wat ze zijn en het boerenverstand gebruiken?
Maar laten we dan wel blijven meten wat de impact is van die mooie projecten die totstandkomen. Kwalitatief publieksonderzoek is er nog te weinig: waarom komt die bezoeker? En wat neemt die bezoeker weer mee naar huis?

Doet het onderwijs mee?

Het onderwijs doet meer mee dan ooit. Het onderwijs en de museumeducator hebben elkaar beter leren kennen en de educator is zich meer gaan verdiepen in de wensen en behoeftes van leraar en leerling, mede dankzij Cultuureducatie met kwaliteit. Mooi, laten we hopen dat zij elkaar weer weten te vinden als de anderhalve meter beslecht is, of eerder. Want hier ligt voor een deel de sleutel tot inclusiviteit. Met het onderwijs bereik je iedereen! Daarom is het zo ontzettend belangrijk dat je snapt hoe die doelgroep werkt. Want je hebt vaak maar één kans om een positieve indruk te maken die het beeld van de jonge bezoeker over een museum kleurt. Maar bereik je met het onderwijs echt iedereen? Niet als je een deel van de leerlingen vergeet, namelijk de leerlingen die VMBO en of MBO-onderwijs volgen. De grote jongens hebben geld en personele bezetting om specifiek aanbod voor dit onderwijs te maken, concludeert het rapport en voegt daar hoopvol aan toe: ‘de kleinere instellingen volgen dit wellicht’. Dat lijkt ons een uitstekend idee en misschien kunnen die grotere instellingen wel hun ervaring en kennis delen met die instellingen. Want tot nu toe is de overheid nog tekortgeschoten in het ondersteunen van initiatieven voor het MBO en zijn de successen het resultaat van particuliere fondsen, CJP, LKCA en de Raad voor Cultuur.

Doet de online bezoeker mee?

Er is relatief weinig aandacht in het rapport voor digitalisering. De educator ziet kansen maar zegt meer heil te zien in persoonlijke interactie en authenticiteit. Het is mooi dat digitale producten een middel is geworden in het veel bredere arsenaal van de educator om publiek te bereiken. En dat die middelen niet meer gebruikt worden als gimmick waarmee het museum laat zien niet van gisteren te zijn of als een allesomvattende oplossing voor publieksbegeleiding. Maar wordt hier niet een schijntegenstelling neergezet? Het één hoeft niet ten koste te gaan van het ander, hoewel je natuurlijk wel moet werken met beperkte hoeveelheid aan tijd en geld. Door de coronacrisis zijn we de interactie met onze laptops wel zat en snakken we vast naar contact met echte mensen en echte objecten maar we zijn ook meer gewend geraakt aan een wereld waarin online en offline niet het tegenovergestelde is. En in een sneltreinvaart zijn de digitale mogelijkheden op veel creatieve manieren ingezet. Als we wat inclusiever nadenken kunnen we niet het online bereik net zo zwaar mee gaan tellen als het offline bereik? Wat als we dat gedachte-experiment eens doen? Wat zou dat betekenen voor beleid en financiering van educatieve projecten?

Het rapport sluit af met de hoopvolle zin: Het museum van de toekomst is een inclusieve, toegankelijke en meerstemmige ontmoetingsplek. Daar hebben we nu meer dan ooit behoefte aan. Maar dat kan niet zonder zelfkritische professionals die een stevige grond onder hun voeten voelen en niet hoeven te vrezen voor hun baan. En de erfgoedprofessional van de toekomst die komt uit de brede poule. En dat komt goed uit want de Reinwardt Academie bereidt zich nu voor op een nieuw eerste jaar met meer inschrijvingen dan ooit! Maar eerlijkheid gebied te zeggen dat ook op de Reinwardt diversiteit zowel onder de docenten- als de studentenpopulatie nog ver te zoeken is, met die interactie komt het dus wel goed, nu de inclusie nog.

Foto: Mirjam Offringa/Groninger Museum

Vond je dit artikel interessant?

Gemiddelde 5 / 5. totaal 4

Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)

Reacties (0)
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel