Kolonialisme vanuit meer dan één perspectief
Dit is een artikel uit de Cultuurkrant, editie 34, juni 2025.
Tijdens studiereizen van de opleiding Cultureel Erfgoed begon het Dyonna Benett te dagen: ik mis iets. Haar collega-studenten van de Reinwardt Academie konden zich makkelijk identificeren met de kunst in de musea van Parijs en Londen. Zij zag weliswaar de schoonheid, maar voelde niet eenzelfde connectie. Hoe zat dat? Het antwoord was, zeker met de kennis van nu, voor de hand liggend: het perspectief van de exposities was vrijwel altijd wit en Europees. Als Nederlandse met Curaçaose en Dominicaanse roots herkende ze zichzelf niet, noch iets van haar geschiedenis en cultureel erfgoed.

Die bewustwording betekende de geboorte van de erfgoedspecialist die Benett nu is. De laatste jaren adviseerde zij bij diverse instellingen en fondsen en cureerde zij tentoonstellingen als Schaduwen op de Atlantische Oceaan (Scheepvaartmuseum Amsterdam) en Kòrsou – Curaçao. Stemmen van toen, mensen van nu (Nationaal Archief). Identiteit, erfgoed en representatie, onverbrekelijk verbonden met (de naweeën van) het koloniale tijdperk, vormen hoofdthema’s in haar werk. Op Curaçao, dat sinds twee jaar haar thuisbasis is, en de andere eilanden van de zogeheten ABCSSS-groep adviseert zij nu ook diverse museale instellingen.
‘Ik dacht: op Curaçao zal ik me toch wel gerepresenteerd voelen?’
Voor je afstudeerscriptie (2016) van de Reinwardt Academie verdiepte je je in de representatie van identiteit in de musea van Curaçao. Welke verschillen zag je in de manier waarop het verhaal van kolonialisme en slavernij wordt verteld door musea in Curaçao en Nederland?
‘Toen ik begon met mijn studie waren musea nog niet zo bezig met diversiteit, inclusiviteit en representatie. In Nederland is daar verandering in gekomen. Als je nu een tentoonstelling zou maken over het koloniale tijdperk zónder de Surinaamse, inheemse, Indonesische of Afro-Caribische gemeenschap erbij te betrekken, kun je wachten op kritiek.
Na alle studiereizen in Europa wilde ik wel eens weten hoe ze het op Curaçao doen. Dáár zal ik me toch wel gerepresenteerd voelen? Maar ik raakte nog verwarder dan in Parijs en Londen. Ik zag wat ik ‘wit gecentreerde musea’ en ‘zwart gecentreerde musea’ noem. De witte, in de stad, gingen over Michiel de Ruyter en Peter Stuyvesant, de zwarte, op het platteland, over Afro-Curaçaose geschiedenis, over Tula, slavernij en verzet. Inmiddels begint er voorzichtig verandering in te komen, maar samenwerking en uitwisseling zijn nog geen standaardpraktijk. Om het complete verhaal te zien, moet je museum-hoppen.’
Waar komt dat scherpe onderscheid vandaan?
‘Het is een gevolg van het kolonialisme en het slavernijverleden, die nog altijd doorwerken in de scheidslijnen tussen de gemeenschappen op het eiland. De groepen leven langs elkaar, binnen de scheidslijnen van kleur, etniciteit, sociaaleconomisch status en klasse, en dat vertaalt zich naar de manier waarop ieder zíjn geschiedenis vertelt. Maar die losstaande verhalen zijn juist nauw verweven.
Ik pleit voor een globaal gecentreerd museum, waar de geschiedenis vanuit beide perspectieven wordt verteld. Daarbij zou meer rekening gehouden moeten worden met het gegeven dat het Caribische verhaal vooral via oral history is doorgegeven, terwijl de witte machthebbers het schrift hadden, waardoor je kunt lezen hoe zij leefden en dachten. Met zowel mondelinge als geschreven bronnen vanuit deze twee perspectieven kun je een completer beeld te schetsen.’
Kun je een voorbeeld geven?
‘Ik vond het Savonet Museum, naar een concept van de Curaçaose kunstenaar Felix de Rooij, echt een voorbeeldmuseum. Er was oral history van nazaten van tot slaaf gemaakten, maar er werden ook foto’s van slavenhouders getoond. Hoe leefden zij? Maar ook: welke ideologieën en racistische systemen legitimeerden en ondersteunden hun handelen? Het Savonet was één globaal gecentreerd museum. Door problemen met financiën en personeelsgebrek moest de tentoonstelling helaas de laatste jaren steeds worden aangepast, waarbij de verwevenheid van de verhalen wegviel. Daarnaast heeft Curaçao ook ‘nog’ geen museumbeleid, al worden er zorgvuldige stappen in die richting gezet.’
Geldt dat in grote lijnen voor alle musea op Curaçao?
‘Er is veel herinrichting nodig, maar de subsidiemogelijkheden waren lange tijd beperkt. Vaak is er ook maar één persoon voor het hele museum. In Nederland heb je afdelingen voor alles. Voor educatie bijvoorbeeld. Er wordt momenteel verkend hoe musea verder ontwikkeld en versterkt kunnen worden door middel van expertise-uitwisseling met de omringende eilanden en Nederland. Zodat musea door meer representatie aantrekkelijker worden voor de Curaçaose gemeenschap. Museumbezoek zit niet in ons dna.’
Wat zou helpen om de musea een steviger basis te geven, ook op het gebied van educatie?
‘Zonder de Alwetende te willen uithangen: allereerst is er behoefte aan meer structurele ondersteuning vanuit de overheid. Met meer personeel zou ook meer ruimte komen voor de ontwikkeling van een educatief programma. Daar zit nu door de beperkte capaciteit geen continuïteit in. Musea zelf zouden stagiairs kunnen aantrekken. Sommige scholen willen wel stagiairs naar Curaçao of andere eilanden sturen, dat is win-win. Een initiatief is de speciale website (rijkscultuurfondsen.org) waarop instellingen op de ABCSSS-eilanden eenvoudig het juiste fonds voor hun project kunnen vinden.
Voor het herdenkingsjaar heb ik voor Fonds Cultuurparticipatie de speciale regeling Herdenkingsjaar Slavernijverleden opgezet. Zonder poespas, heel toegankelijk. Dat was een groot succes, zoiets werkt veel beter dan bestaande regelingen die een beetje worden getweakt. Er is op de eilanden al veel positieve beweging en groei binnen de museale en educatieve sector. Die ontwikkeling wordt steeds sterker.’
Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)