Gym stevig verankerd: willen we dit ook voor kunstzinnige oriëntatie?
Kinderen die op de basisschool regelmatig gymmen en bewegen, scoren beter op taal en rekenen, kunnen zich langer concentreren en zitten lekkerder in hun vel. Ze leren samenwerken, krijgen meer zelfvertrouwen en ontwikkelen hun motoriek sneller. Meer bewegingsonderwijs betekent niet minder leren. Het betekent juist: béter leren.
Een herkenbaar beeld. Want deze zegenrijke effecten worden ook vaak genoemd als het gaat over de effecten van cultuuronderwijs. De gymles en cultuuronderwijs naast elkaar zetten is als het vergelijken van appels met peren. Maar toch, er zijn meer overeenkomsten. Bijvoorbeeld de abstracte kerndoelen, de kwetsbare positie in het curriculum, de handelingsverlegenheid bij groepsleerkrachten en de grote variatie tussen scholen.
Wel is er sinds kort een fundamenteel verschil als het gaat om het overheidsbeleid: er is meer overheidssturing op gym. Scholen moeten sinds schooljaar 2023-2024, naast de kerndoelen, voldoen aan een aantal aanvullende wettelijke en concrete eisen. Iets dat voor cultuuronderwijs niet het geval is.
En dat is precies de vraag die in dit artikel centraal staat: hoe is dit voor bewegingsonderwijs tot stand gekomen en wat is het effect op de scholen?
Vrijheid van onderwijs
Bewegingsonderwijs behoort al sinds jaar en dag tot de verplichte leergebieden en kerndoelen in het basisonderwijs. Hierdoor krijgt elke leerling gymles op de basisschool. Maar in Nederland kennen we de vrijheid van onderwijs, vastgelegd in artikel 23 van de Nederlandse Grondwet. De politiek en het onderwijs zelf hechten daar zeer veel waarde aan. In de praktijk wil dat zeggen dat de scholen zich dienen te houden aan een aantal leergebieden en kerndoelen, maar dat zij vrij zijn om zelf invulling te geven aan de inhoud van hun onderwijs. Dus hoeveel tijd men ervoor inruimt in het curriculum en op welke manier het wordt onderwezen.
De manier waarop scholen binnen deze vrijheid van onderwijs invulling geven aan de gymles was de afgelopen decennia niet naar de wens van de Tweede Kamer. Onderzoek liet steevast zien dat lang niet op alle basisscholen de kwantiteit en kwaliteit ervan voldoende was. Daarom probeerde het ministerie van OCW met bestuursakkoorden en subsidiegelden basisscholen te bewegen er veel meer werk van te maken.
Bestuursakkoorden en subsidies
Desondanks werden de doelstellingen niet volledig gerealiseerd, waardoor een deel van de politiek ontevreden bleef. In 2023 zei toenmalig Kamerlid en woordvoerder sport en onderwijs Rudmer Heerema (VVD) – en tevens oud-gymleraar – het volgende over dit beleid in een interview:
“We hebben al jaren geleden met elkaar de wens uitgesproken om minimaal twee uur per week gymles te geven. Er is ook al veel geld beschikbaar gesteld om dit te realiseren. Veel scholen en gemeenten komen door deze wens blijkbaar niet in beweging, daarom zijn dwingende maatregelen nodig.”
Gevraagd naar de vrijheid van onderwijs zei hij even verderop in het interview:
“Er is een verschil tussen alles vrijgeven en alles vastleggen. We moeten scholen de vrijheid geven om zelf te organiseren, maar bij bewegingsonderwijs wordt dat blijkbaar niet voldoende op initiatief van de scholen gedaan. Dan hebben we wet- en regelgeving nodig om in te grijpen.”
Aldus geschiedde. In 2020 werd een wetsvoorstel aangenomen van Heerema en toenmalig SP-Kamerlid Michiel van Nispen waardoor basisscholen sinds het schooljaar 2023-2024 wettelijk verplicht zijn twee lesuren bewegingsonderwijs per week aan te bieden. Die moeten worden verzorgd door een bevoegde groepsleerkracht met aanvullende scholing of door een vakleerkracht opgeleid aan bijvoorbeeld een Academie voor Lichamelijke Opvoeding.
Deze verplichtingen staan nu in de Wet op het Primair Onderwijs en moeten de kwantiteit en de kwaliteit van de gymles waarborgen. Als scholen de norm structureel niet halen, kan de onderwijsinspectie hun een herstelopdracht geven.
‘Meer wetgeving betekent niet dat alle scholen op stel en sprong in het gelid lopen.’

Tegenstand
Niet iedereen was (en is) voorstander van deze wettelijke verplichting. Vanuit de confessionele politieke partijen, die ooit aan de wieg stonden van de vrijheid van onderwijs, kwam een sterk tegengeluid. Zij vonden dat de politiek beter ouders kan aanspreken om het bewegen buiten schooltijd te stimuleren.
Ook de PO-raad, de belangenbehartiger van de schoolbesturen in het basisonderwijs, was er fel tegen gekant. Op hun website staat: ‘De PO-Raad vindt dat het verplicht stellen van een minimumaantal lesuren voor een specifiek programma niet past bij de vrijheid in het onderwijs, maar vindt wel dat bewegen een belangrijk onderdeel is van een gezonde leefstijl.’ Zij benadrukt dat voor geen enkel ander vak het aantal lesuren is vastgelegd.
Uiteindelijk trokken de tegenstanders dus aan het kortste eind.
Handhaving noodzakelijk
Voor conclusies over de langetermijneffecten van de nieuwe wetgeving is het natuurlijk nog te vroeg. Wel heeft het Mulier Instituut al gekeken naar het aandeel scholen dat aan de wettelijke verplichtingen voldeed in het schooljaar na het aannemen van de wet in februari 2020 en na het eerste schooljaar van de invoering ervan (2023-2024).
In het schooljaar 2020-2021 voldeed iets meer dan de helft van de basisscholen er al aan. In het schooljaar na het invoeren van de wet was dit gestegen naar twee derde. Belemmeringen zijn een gebrek aan geschikte accommodatie en een te vol lesrooster. Een gebrek aan bevoegde (vak)leerkrachten speelt minder en dat is opmerkelijk, want in 2021 werd dat nog juist als een belangrijke belemmering gezien.
In het schooljaar na de wetsinvoering kregen bijna alle leerlingen gymles van een bevoegde (vak)leerkracht. De onderzoekers concluderen dan ook dat de invoering van de wet de kwantiteit en kwaliteit van de gymles heeft verbeterd. Maar zij zien ook dat een derde van de scholen nog niet volledig voldoet aan de wettelijke verplichting, met name als het gaat om de eis van 90 minuten gym in groep 1 en 2. De helft daarvan zegt wel zich in te spannen om op korte termijn aan alle eisen te kunnen voldoen. Maar een derde toont maar weinig motivatie om de nieuwe wetgeving te volgen.
Meer wettelijke sturing binnen de Nederlandse traditie van ‘vrijheid van onderwijs’ betekent dus niet automatisch dat alle scholen op stel en sprong in het gelid lopen. Het is nu de vraag of de onderwijsinspectie ook daadwerkelijk gaat handhaven. Want voor een klein deel van de scholen is dit blijkbaar noodzakelijk.
En cultuuronderwijs?
De vraag die dit natuurlijk oproept: is meer sturing ook mogelijk voor cultuuronderwijs? Is een eis van een minimumaantal lesuren en het inzetten van een bevoegde (vak)leerkracht daar ook wenselijk en haalbaar?
Ook in onze sector zijn er voor- en tegenstanders. De voorstanders zullen onder meer wijzen op de vrijblijvendheid en tijdelijkheid van beleidsprogramma’s als Cultuureducatie met Kwaliteit en de onwil of onmacht van een deel van de scholen om hieraan mee te doen. Uit onderzoek naar cultuuronderwijs in het primair onderwijs blijkt dat er een groep scholen blijft die er ondanks zulke programma’s weinig werk van maken.
De tegenstanders zullen de nadruk leggen op het integrale karakter van cultuuronderwijs, op de groepsleerkracht als de aangewezen persoon om het te doceren, op een gebrek aan geschikte vakdocenten of op de volgende inbreuk op de vrijheid van onderwijs.
Maar dat neemt niet weg dat de duidelijke, sturende kaders rond het bewegingsonderwijs een mogelijke richting kunnen bieden voor het cultuureducatiebeleid. De sturing van bewegingsonderwijs sluit ook goed aan bij de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting naar tien jaar cultuureducatiebeleid van het ministerie van OCW (2013-2022). Daarin staat dat beleidsdoelen voor cultuureducatie nu te abstract en te algemeen geformuleerd zijn, met termen als ‘kwaliteit’, ‘verankering’ en ‘borging’. De onderzoekers bevelen aan om concrete én toetsbare beleidsdoelen te formuleren.
De overheid kan bijvoorbeeld twee uur cultuuronderwijs door een bevoegde (kunstvak)docent verplichten. Dat is tenminste duidelijk. Tevens verklein je zo de ongelijkheid tussen scholen én leerlingen, omdat de mate van cultuuronderwijs die een leerling krijgt meer gelijkgetrokken wordt. Het zou ook in lijn zijn met hun andere aanbeveling, namelijk het steviger positioneren van de kunstvakdocent door die een vaste plek te geven in het cultuuronderwijs. En: aanvullende wettelijke eisen sluiten naadloos aan bij misschien wel de belangrijkste aanbeveling van onderzoekers: ‘Pas meer sturing toe’.
Doorslaggevend argument: “Ieder kind heeft recht op voldoende beweging”
De wetgeving rond de gymles in het primair onderwijs is het resultaat van een jarenlange lobby van onder meer vakvereniging KVLO. De boodschap was duidelijk: alle kinderen hebben recht op voldoende bewegingsonderwijs, gegeven door professionals. Samen met partijen als NOC*NSF, de Vereniging van Sport en Gemeenten en het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen werd gewezen op het belang van de lichamelijke opvoeding. Dat werkte. Gezondheid werd ingezet als argument dat resoneerde bij andere beleidsterreinen: onderwijs, welzijn, zorg en sport. De zorgen over bewegingsarmoede, overgewicht en motorische achterstand hielpen zo om een politieke meerderheid voor deze wetgeving te krijgen. Gym werd zo niet alleen een onderwijsdoel, maar ook een vorm van preventieve gezondheidszorg.
Doorslaggevend in het debat was echter de argumentatie van SP-Kamerlid Van Nispen die benadrukte dat ‘ieder kind recht op voldoende beweging heeft, ondanks de financiële situatie van de ouders’. Met zijn wetvoorstel wil hij dan ook ‘kansenongelijkheid voorkomen.’
In een vierdelige artikelreeks, waarvan dit het derde is, onderzoeken we wat de mogelijke impact is of kan zijn van een zorgplicht voor cultuur(beoefening) door te kijken naar andere beleidsdomeinen en naar andere landen. De volgende keer: de verankering van binnenschoolse cultuureducatie in het buitenland.
Neem een gratis abonnement
Dit is een artikel uit de Cultuurkrant. Neem een abonnement, dan ontvang je voortaan gratis de Cultuurkrant in je brievenbus.
Bronnen
- Collard, D., Boutkan, S., Grimberg, L., Lucassen, J., Breedveld, K. (2014). Effecten van sport en bewegen op de basisschool: voorstudie naar de relatie tussen sport en bewegen op school en schoolprestaties. Mulier Instituut.
- Dijkhoff, H., (2013). Lichamelijke opvoeding, wetgeving en politiek: van achterstelling naar een gelijkwaardige positie. Topic.
- Mombarg, R., Wierike, S. te, Vries S. de, Hartman, E., Bruijn, A. de, Janssen, M. en Timmermans,
- A. (2022). Effectief bewegingsonderwijs op de basisschool. Hanzehogeschool en NRO
- Overvliet, N. (2013). Wat beweegt het basisonderwijs? Een kwalitatief onderzoek naar de aanstelling van vakleerkrachten bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Universiteit Utrecht.
- Slot-Heijs, J., Vrieswijk, S., Lucassen, J. (2021). Bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs 2021: 2-meting. Mulier Instituut.
- Sport en bewegen in cijfers. (2025). Het aantal minuten bewegingsonderwijs per schoolweek.
- Tweede Kamer der Staten-Generaal (2015). Voorstel van wet van het lid Van Nispen tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES ter invoering van regels over de kwalificatie van docenten en het vaststellen van een minimum aantal uren voor wat betreft het bewegingsonderwijs.
- Van den Berg, E., Bussink, H. Van Eijkern, I., Knol, J., Van der Grinten, M., Kamphuis, E. (2023). Resultaten van tien jaar cultuureducatiebeleid: periodieke rapportage cultuureducatiebeleid 2013 – 2022. SEO.
- Vrieswijk, S., Westerbroek, M., Wilderink, L., Singh, A. (2024). Van wet naar werkelijkheid: bewegingsonderwijs op de basisschool. Mulier Instituut.


Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)