Stop met het opdringen van witte cultuur

Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel

Het diversiteitsbeleid in de cultuursector is faliekant mislukt, schrijven Clayde Menso en Melle Daamen. De huidige generatie leiders moet plaatsmaken voor een nieuwe, meer diverse generatie. Dat kost geen geld, maar het opgeven van hegemonie.

‘Diversiteit’, ‘participatie’ en ‘inclusiviteit’ zijn termen die niet meer weg te denken zijn uit het Nederlands kunst- en cultuurbeleid. Waarom domineren deze thema’s onveranderd na twintig jaar de politieke agenda? En wordt het niet eens tijd voor een radicaal andere aanpak?

Culturele instellingen moeten hun best doen om jongeren en Nederlanders met een migratieachtergrond naar de theaters, concertzalen en musea te trekken, want die zijn onder het huidige publiek ondervertegenwoordigd. Zo schrijft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ingrid van Engelshoven (D66), in haar in juni gepubliceerde nota ‘Cultuur voor Iedereen’: ‘Het is belangrijk dat het gehele culturele veld een afspiegeling vormt van de samenleving van nu. Cultuur is van en voor iedereen, ongeacht woonplaats, culturele achtergrond of opleiding.’ 

In Amsterdam gaat de wethouder Kunst en cultuur, Touria Meliani (GroenLinks), in een nota nog iets verder. Er moet meer ruimte komen voor de verhalen die onderdeel zijn van de Amsterdamse identiteit en die nu niet of te weinig verteld worden. En: ‘Daar hoort ook bij dat culturele instellingen van binnenuit representatiever worden. Eén persoon met een migratieachtergrond in een raad van toezicht is niet genoeg.’

Verheffingsideaal 

Het diversiteitsbeleid van de afgelopen twintig jaar gaat uit van de gedachte dat mensen gelijke kansen op deelname aan cultuur moeten hebben. Subsidiegeld moet evenredig worden verdeeld over de verschillende bevolkingsgroepen. Daarnaast is er sprake van een soort verheffingsideaal: als jongeren en mensen met een migratieachtergrond maar in contact komen met westerse kunst en cultuur, dan ontstaat er als vanzelf een betere wereld.

Het probleem is: dit beleid moet als volstrekt mislukt worden beschouwd. Ondanks ruim twintig jaar aan overheidsmaatregelen, actieplannen, bemiddelaars en een aantal door de kunstsector zelf opgestelde codes, is er op dit onderwerp nauwelijks vooruitgang geboekt. Het resultaat? Een overwegend wit en vergrijzend publiek, incidenteel aangevuld met een selectief groepje welwillenden van kleur. Zo is het in ieder geval in de gesubsidieerde plekken voor de traditionele kunsten: in de schouwburgen, in de concertzalen, in de musea.

Hoe komt dit? In de eerste plaats kiest de cultuursector voor het vergroten van de culturele diversiteit vaak voor een projectmatige aanpak. Het is dus geen vanzelfsprekend onderdeel van doorlopend beleid. Daardoor lukt het alleen incidenteel om een gemengd publiek in de zaal of het museum te krijgen, bij specifieke voorstellingen. Het aandeel bezoekers met een migratieachtergrond komt in de Amsterdamse en Rotterdamse schouwburgen en musea over het algemeen niet boven de vijf procent uit (en vaak veel minder), terwijl de bevolking in die steden voor pakweg de helft een migratieachtergrond heeft. Nu is het zo dat cultuurparticipatie zeer afhankelijk is van opleiding. Hoe hoger je opleiding, hoe meer je voorstellingen of musea bezoekt. Maar ook als je daarvoor corrigeert, blijft de participatie van mensen met een niet-westerse achtergrond uitermate gering.

Witte bolwerken

Niet alleen qua publiek, maar ook qua organisatie blijven gesubsidieerde theaters, concertzalen en musea overwegend witte bolwerken. Het ministerie van Cultuur publiceerde onlangs een onderzoek waaruit blijkt dat personeel en bestuur voor slechts acht procent bestaan uit mensen met een migratieachtergrond. Vooral de directies blijven wit. De aangevoerde excuses die we bij eerdere emancipatieprocessen hebben gehoord, worden ook hier weer uit de kast gehaald: ze zijn er niet, ze willen of kunnen niet en we hebben meer tijd, geld en best practices nodig. De kunstwereld doet zo steeds meer denken aan het orkest van de Titanic: het schip zinkt, maar de band speelt verder.

Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Bij bijvoorbeeld Theater Zuidplein in Rotterdam en Bijlmerpark en de Meervaart in Amsterdam zetten ze zich, inhoudelijke onderbouwd en met gevoel voor urgentie, in op diversiteit in de programmering, het publiek én de organisatie. Interessante culturele initiatieven die zich richten op het vertellen van nieuwe verhalen voor een ander publiek zijn er gelukkig ook. Denk aan makers zoals Adelheid Roosen en die van Likeminds, Rose Stories, Dox, Cinemasia, het HipHopHuis, Bird en The Notorious IBE die flink aan de weg timmeren. Maar dat is bij lange na niet genoeg om als kunstsector structureel het verschil te kunnen maken.

Bijna alle pogingen tot een cultuurbeleid dat erop gericht is om mensen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond binnen de muren van de culturele instellingen te krijgen, en op dat vlak knelt het het meeste, zijn op niets uitgelopen. Dat roept op zijn minst de vraag op of we het niet helemaal anders moeten aanpakken. Misschien moeten we radicaler ruimte creëren. Voor nieuwe smaken, nieuw publiek, nieuwe makers, nieuwe bestuurders. Het huidige beleid is erop gericht om hen bij onze instellingen en onze kunst te betrekken. Om jongeren of mensen met een migratieachtergrond ‘die de weg naar theater of museum nog niet uit zichzelf gevonden hebben’ een ‘handje te helpen’. Heel paternalistisch, en eenrichtingsverkeer.

Neem ze serieus 

Als we een kunst- en cultuurbeleid willen dat zich werkelijk richt op de wensen en cultuur van (jonge) Nederlanders met een migratieachtergrond, dan zouden we hun wensen en cultuur centraal moeten stellen en eens moeten beginnen naar hen te luisteren en hen serieus te nemen. Dat klinkt logisch, maar is allerminst de praktijk. We kunnen niet zomaar aannemen dat mensen van bijvoorbeeld Marokkaanse komaf Rembrandt en Vondel ook als ‘hun’ kunstenaars zien. Maar evenmin dat ze alleen in raïmuziek geïnteresseerd zouden zijn.

Uit een actueel rapport van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur blijkt bijvoorbeeld dat jongeren veelomvattender naar kunst en cultuur kijken dan de generaties ervoor gewend zijn. Cultuur en kunst is ook hoe je je kleedt, je haar doet, dat is voetbalcultuur, gamen, naar de bioscoop gaan en wat je op straat doet. Cultuurbeleid voor deze verschillende groepen moet dus veel meer uitgaan van hun behoeftes en referentiekaders. In die zin volstaat een ‘beetje anders programmeren’ of ‘de canon een beetje aanpassen’ niet.

In zekere zin is Nederland de afgelopen jaren in razend tempo gaan ‘herzuilen’. De aard en samenstelling van deze nieuwe zuilen zijn geheel anders dan die uit de vorige eeuw, maar net als toen betekent verzuiling een verdeling van de samenleving op levensbeschouwelijke of sociaal-economische basis, waarbij de maatschappelijke groepen in zekere mate van elkaar zijn afgeschermd. 

Kenmerkend voor verzuiling zijn eigen omroepen, kranten, televisieseries, kunsten, scholen en politieke partijen. Het onderscheid tussen de zuilen ligt nu veeleer in de dimensies jong en oud, grootstedelijk en landelijk, wit en zwart.Verzuiling heeft een negatieve klank, omdat mensen langs elkaar heen leven, maar de zuilen waren ook emancipatiemachines voor achtergestelde bevolkingsgroepen. Het rechtvaardige eraan was dat het uitging van zelfbeschikkingsrecht voor de eigen groep, waaronder de mogelijkheid per zuil een eigen museum of theater op te richten.

Verzuiling is ook aan de orde bij de verdeling van de Nederlandse cultuursubsidies. En het valt op de lange duur niet te rechtvaardigen dat die voor het grootste deel naar één van de zuilen gaan, die van wit, grote stad en 50-plus, en dat andere zuilen zich niet herkennen in de kunst en cultuur van en voor deze ene groep. De kloof tussen de groepen wordt steeds groter. Waar we voorheen dachten dat met toenemende leeftijd ook de deelname aan kunst en cultuur zou toenemen, blijkt dat nu veel minder vanzelfsprekend. De nieuwe generaties houden er andere voorkeuren op na en zorgen op latere leeftijd niet vanzelfsprekend voor nieuwe aanwas. Dit heeft het SCP ten aanzien van de concertzalen al in meerdere onderzoeken opgemerkt.

Maak jezelf niets wijs

Laten we ophouden met elkaar wijs maken dat het vanzelf wel goed komt of dat de laatste jaren flinke stappen zijn gezet. De cijfers wijzen anders uit. Het Nederlandse cultuurbeleid moet veranderen. De recente cultuurnota ‘Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021-2024’ gaat nog lang niet ver genoeg. Niet langer moet het doel zijn om één cultuur in het keurslijf van de andere te integreren. Door de overheid gesubsidieerde cultuur zou niet exclusief moeten zijn. Te meer daar de aangehaalde voorbeelden aantonen dat er ook bij nieuwe generaties behoefte is aan plekken die de verbeelding prikkelen, die confronteren, verwondering stimuleren, bevragen, etcetera. Beleidsmakers en een groot deel van de culturele instellingen geven aan de gesubsidieerde cultuur inclusiever te willen maken. Tegelijkertijd verandert er al jaren nauwelijks iets aan de status quo.

We moeten dus juist culturele verschillen en andere referentiekaders en andere kwaliteiten de ruimte bieden. Verhalen vertellen die nu niet of te weinig verteld worden. Dat lukt culturele instellingen alleen door intrinsiek te veranderen. Is daar extra subsidie voor nodig? Nee, daar is een andere mentaliteit en het delen van macht en middelen voor nodig. De huidige generatie leiders moet plaatsmaken voor een nieuwe, meer diverse generatie. Dat kost geen geld, maar het opgeven van hegemonie.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad 

  • Sinds 1 november 2019 is er een nieuwe Code Diversiteit en Inclusie. Lees meer hierover op www.codedi.nl
  • Lees ook het artikel van de Rijkscultuurfondsen:’Wij zetten vaart achter inclusiviteit’

Vond je dit artikel interessant?

Gemiddelde 4.8 / 5. totaal 4

Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)

Reacties (0)
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel